de kleine jongen op z’n fietsje
in de zwartdonkere nacht
vertrouwt op z’n beide lampjes
één wit van voren en één rood van achter
z’n witte lichtje schijnt 2 meter vooruit
hij ziet het paadje helder voor zich
ieder ziet van ver z’n rode achterlicht
hij voelt zich veilig in het duister
lekker draait hij z’n wieltjes rond
onderweg door het donkere bos
ziet hij in de verte een lonkend licht
stevig trappend over de krakende takjes
af en toe hoort hij een indringend geluid
van een beest of dier in de verte
vochtige bladeren strijken langs z’n gezicht
volgt nauwgezet het kronkelend paadje
hij voelt zich omgeven door licht
met de zon in zijn binnenwereld
die alle duisternis verdrijft
en hem vult met liefdevol inzicht
geboeid door een schitterend vergezicht
fietst hij snel en dapper door
vol passie voor dit eeuwige licht
zingt hij liedjes voor vriendengehoor
steeds meer fietsers ontmoet hij onderweg
ook op weg naar het grote feest
met een glimlach op zijn gezicht
arriveert hij samen in de eeuwige Geest
F.O. 30-10-2004